Het is al zo lang geleden dat ik mijn herinnering alleen nog in zwart-wit kan terughalen. Het enige in kleur is de strak blauwe lucht. Er was een feestje gaande in de achtertuin. Mijn familie genoot van bier en appeltaart terwijl ze verkleurden in de brandende zon. Althans, dat is wat ik gehoord heb. Ik heb mijn familie die dag niet gezien. Voordat ze arriveerden vertelde mijn vader me over een fietsdiploma. Bij het woord diploma spitste ik mijn oren, bij het woord fiets gingen mijn haren overeind staan en bij het horen van de combinatie van beide woorden kreeg ik kippenvel tot en met. Een fietsdiploma, wauw. Die moest ik hebben.

Honderd rondes Arendlaan, dat was de deal. De Arendlaan lag aan het einde van het poortje aan de achterkant van ons huis. Het was nog niet zo lang geleden op de schop gegaan en lag er sindsdien strak bij. Er was een brede middenberm aangelegd met eenrichtingsverkeer aan weerskanten. Door kruisende wegen links en rechts was een ronde van 200 meter superglad asfalt ontstaan. De ronde werd onderbroken door één vluchtheuvel met een witte streep. Dat was mijn begin; honderd rondes fietsen zou het einde voor me zijn. Mijn blitse kinderfiets kende één verzet, de weersomstandigheden van die dag hadden geen invloed op de koers en in gedachte zag ik mezelf al staan met mijn beloning. Nu ik het teruglees besef ik dat het lot z’n best heeft gedaan. Ik was een coureur in mijn eigen velodrome.

Hoewel ik mezelf in een kolkende massa waande, reed ik zonder publiek over de baan. Ik had mijn fietsdiploma daardoor makkelijk met vijftig rondes en een leugen binnen kunnen koppen, maar daar heb ik op dat moment nooit aan gedacht. Als ik mijn fietsdiploma na honderd rondes zou krijgen, zou ik honderd rondes fietsen. Maar de honderdste ronde heb ik nooit gefietst. Toen ik er negentig achter de rug had, riep mijn oma vanaf de tribune dat ze huiswaarts keerde. Fijn. De bewoners van de Arendlaan moeten me voor gek hebben verklaard toen ik versnelde om nog meer rondes bij elkaar te beuken. Zoals een echte baanwielrenner betaamt, reed ik de laatste tien als een ware finale. Elke ronde werd ik onrustiger. Ik wilde mijn fietsdiploma, maar met nog één ronde te gaan wilde ik liever een kus van mijn oma. Waarom? Ik bezweek waarschijnlijk onder de druk, om het in wielerjargon te verklaren. Weg fietsdiploma.

Nu ik rondloop als gastheer op de Zesdaagse van Amsterdam hoor ik de bel voor de laatste ronde talloze keren per avond. Telkens weer denk ik aan het moment waarop ik mijn eigen velodrome verliet, en dat ik die kus van mijn oma op het moment graag vervangen zie worden door een kus van de rondemiss. Het verlangen om te koersen is groter dan ooit. Ik mag de velodrome binnen vanwege de kaart die ik om mijn nek heb hangen, maar als ik naar het binnenste van mijn hart kijk fiets ik het liefst zelf elke dag honderden rondes. En dan hoef ik er niet eens een fietsdiploma voor te krijgen…