Als het vreedzame bergdorp Huez grachten had gehad, zouden nu alle woonboten onder water staan. Afgelopen donderdag kwam de Tourkaravaan tweemaal over de Alpe d’Huez. Het Nederlandse volk had zich bocht 7 toegeëigend en stond te hossen alsof het in geen jaren carnaval had gevierd. Toen ik de pimpelende menigte naderde viel mijn mond wagenwijd open. Bier was daar niet de directe aanleiding van. Mijn armen strekten zich voorwaarts en mijn handen grepen in de lucht. Plotseling had ik beet. Ook op 1390 meter hoogte bleek een polonaise voor een ultiem saamhorigheidsgevoel te zorgen. Ik droeg een bollentrui, maar voelde me oranje.

De etappe leidde de karavaan twee keer over de Nederlandse berg, maar in bocht 7 heb ik nooit een peloton profrenners gezien. Wel een optocht met 179 deelnemers. Het was een kleurrijke colonne eenlingen die warm werd onthaald. En toen Prins Carnaval – Bauke Mollema – zich een weg baande door het feestgedruis, werd de oplopende bocht onder luid gejuich tot waterpas plein gestamd. De imposante oranje erehaag moet als morfine hebben aangevoeld. Elke toeschouwer hapte naar adem toen de best geklasseerde Nederlander naar de horizon was geschreeuwd, in de hoop dat onze trots enkele seconden niet naar adem had hoeven happen.

Ik kreeg er niets van mee, maar Bauke Mollema verloor minuten toen hij voor de tweede keer Alpe d’Huez beklom. In de halloze bierhal werd het enthousiasme er niet minder door. In tegendeel. Er waren zoveel brullende leeuwen dat Disney er een film van had kunnen maken. Ook ik brulde zo hard als ik kon. Ik brulde voor Bauke Mollema, voor de wielersport en op de aanstekelijke klanken van Wolter Kroes. Ik geniet altijd van de sport als ik op de fiets zit, maar ik wist niet dat ik er zonder fiets evenzo van kon genieten. Na een krankzinnige wielerdag met 40 graden op mijn bol, werd ik de day-after wakker met een zwaar hoofd. Momenteel ziek ik uit. In bocht 7 heb ik wederom wielerkoorts opgelopen.