Het routeboek van de Kaunertaler Gletscherkaiser vertelde me een geneutraliseerde start van pak ‘m beet tien kilometer neerwaarts, om er vervolgens vier keer zoveel naar boven te klauteren. Een geneutraliseerde start wil zeggen dat de koersdirecteur in een wagen op een slakkengangetje op de kop van het peloton rijdt om de wedstrijd na verloop van tijd eigenhandig op gang te schieten. Zodra de baas de weg vrijgeeft, gaan alle remmen los. Letterlijk en figuurlijk. Vanaf dat moment is het ongegeneerd knokken voor de juiste positie en zoeken naar elk opgeslagen spatje energie om daar te blijven zitten. Het is de kunst om het kraken van het lichaam te negeren. Focus op nu in plaats van op de pijn. Gedurende enkele tientallen minuten rustig rollen voor de daadwerkelijke aanvang van de koers, rol ik daar vanzelf in.

Er wordt met schuurpapier over de binnenkant van m’n slokdarm gestreken. Druppels bloed stromen door de koker en borrelen omhoog. De smaak ervan is onmiskenbaar. De oorzaak evenzo. Ik ben nog geen kilometer onderweg en haal al zoveel uit m’n lijf dat mijn longen op straat liggen. De koersdirecteur scheurt vol gas voor de voorste renners uit. Zo’n neutralisatie heb ik nog nooit gezien. Op de macht haal ik het halve deelnemersveld buitenom in om aan te sluiten bij de tête de la course. Direct daarna passeren we de tolpoorten van de Kaunertaler Gletscherstraße – het is een bergweg waar motorvoertuigen voor moeten betalen om naar boven te mogen – en denderen we richting een zwarte helling die eruit ziet als een schans zonder einde. Ik spiers de bloedsmaak uit m’n mond en bedenk me dat de route wellicht is ingekort in verband met de liters water die de wolken laten vallen. Geen neutralisatie dus. Meteen alles of niets. Dat wist ik niet.

Ik schakel terug en begeef me op het randje van m’n maximale hartslag. Oostenrijkse klimgeiten halen me in alsof het vlak is. Toch breken mijn benen bijna. Van het excuus ‘ik ben geen klimmer’ wil ik niets weten. Wat mij betreft is het leven doodeenvoudig: ik wil klimmen, dus ik kan klimmen. Vandaag realiseer ik me wel dat het lichaam dat ik draag in de ene situatie ten opzichte van mijn fietsende medemens geschikter is dan in de andere. Met percentages tegen en boven de 10% is m’n slokdarm laten bloeden simpelweg het maximaal haalbare resultaat. Ook dan geniet ik optimaal van de flow en het zigzaggen tussen overstekende koeien, maar relatief gezien ga ik gewoon wat minder snel dan de tengere atleten. Ik ben blij met het besef. Wakker kan ik er niet van liggen.

Vanaf kilometer 9,5 kijk ik uit over het betoverende stuwmeer Gepatsch-Stausee. Toch maakt de hellingsgraad van het wegdek ter plaatse meer indruk op me. Het is vlak. Niet-Nederlands vlak: vals plat omhoog en vals plat omlaag. Ik neem contact op met de luchtverkeerstoren. De landingsbaan is vrij. Piloot Eric Mijnster mag opstijgen. M’n trappers draaien als propellers in de rondte en de ronkende motor legt ‘m direct onverbiddelijk naar het grote blad. Daar is mijn lichaam geschikt voor: in twee pedaalslagen herstellen, opschakelen en door tegenwind en stortregen beuken over rechte paden. Ik hou mijn hartslag gelijk aan de eerste oplopende stroken en haal enkele Oostenrijkse klimgeiten in alsof het steil nach unten geht. Bij kilometer 15,5 heb ik vrienden gemaakt. De schans hervat zich. Ik word tussen het gehijg door met wat korte kreten bedankt voor de slipstream en breng me in gereedheid voor de opmars tot 2750 meter hoogte.

Regendruppels worden sneeuwvlokken. Ik ben doorweekt, zal niet in de uitslagen voorkomen, en vermaak me kostelijk. Ik lach vanwege het idee dat elke klepper vandaag vrijwillig is gestart in de wetenschap totaal verkleumd aan te komen. Mooi volk, die wielrenners. En dan, met nog twee handenvol haarspeldbochten voor de boeg, wapperen er vlaggen. Het tweetal voor me sprint er naartoe. Zou de koersdirectie de eindstreep vanwege de erbarmelijke weersomstandigheden 7 kilometer onder de top hebben gelegd? Duurt de wedstrijd geen 51, maar 21 kilometer? Het lijkt erop. Ik pers er ook een soort van spurtje uit en passeer verhip de finish. Na het uitbollen geef ik m’n slokdarm rust. Was het een blok kaas geweest, dan was er geen kaas meer van over. Maar het is geen blok kaas.

Eenmaal in het nabijgelegen restaurant word ik hartelijk gegroet door een Duitstalige jongen in een bollentrui. Hij komt me bekend voor. Hij zat in m’n wiel op het vliegveld langs het stuwmeer. Hij bedankt me nogmaals voor de noeste arbeid. Ik vertel hem dat ik dat het leukste stuk vond om te fietsen. Hij lacht. Hij zegt me dat hij uit de buurt komt en de Kaunertaler door en door kent. Ik leg hem uit dat ik in een bus woon en deze week in de regio blijf om een reportage voor Fiets Magazine te maken. Ik vraag hem of hij me wil gidsen. Hij geeft me z’n telefoonnummer en nodigt me uit bij zijn ouders thuis voor een warme douche en informatie over de omgeving. Ik neem zijn uitnodiging zonder twijfel aan. Nadat ik dit verhaal online heb gezet start ik m’n woonwagen om hem te bezoeken. Wat een in bepaalde situaties uitermate geschikt lichaam al niet teweeg kan brengen…