Soms springen we zelf in het diepe. Soms kiepert het leven ons erin. Dan vallen we. Er is geen houvast, geen controle, geen zekerheid. Het bekende gaat in rook op; het onbekende is onvermijdelijk. Ons hoofd snapt het onbekende niet. Ons hoofd kan dingen begrijpen, maar het onbekende is ongrijpbaar. Het onbekende voelt als vallen zonder bodem.

Vroeg of laat valt iedereen. De één vaker dan de ander. De één gaat er ook anders mee om dan de ander. De één schreeuwt de longen uit zijn lijf, de ander houdt zijn adem in. De één vreest zo voor de klap dat hij z’n handen voor zijn ogen houdt, de ander doet verwoede pogingen om zich aan de lucht vast te grijpen. De één laat het tranen regenen, de ander verkrampt. De één verdooft zichzelf, de ander geeft zich over en ondergaat de transitie naar de nieuwe realiteit met fascinatie.

Er zijn tig manieren om om te gaan met de val en toch komt iedereen uiteindelijk op hetzelfde uit: als we vallen zonder bodem, dan vallen we eigenlijk niet. We ‘zijn’ dan gewoon, in het onbekende, zonder houvast, zonder controle, zonder zekerheid. Wat er ook om ons heen gebeurt, of met ons gebeurt: wij zijn. Altijd. Elk moment. Óók als ons hoofd het niet kan begrijpen, bestaan we nog steeds. In de overgave ontmoeten we onze echte ik, en elke val-ervaring is daar een uitnodiging voor. Adem in, adem uit. Het is er al.