Al zou ik willen stoppen, ik zou het niet kunnen. Het geratel van de ketting, de suizende banden tijdens het razen over asfalt en de immense uitputtingsslag: ik word er opgewonden van. Ik hoef alleen maar te denken aan de pracht van de ideale fietshouding, die ene spaak die net anders gekleurd is en de magie van het landschap vanaf de fiets en ik voel de adrenaline al door mijn lijf stromen. Het bij kunnen schakelen op weg naar een bergtop of op het tandvlees moeten stampen omdat er geen groter tandwiel op de cassette zit. Het kippenvel bij het zien van een fiets van een prof in de etalage van een wielerwinkel en de wind in het gezicht tijdens een afdaling met ongekende snelheid. Het permanente T-shirt op het lichaam na een rit in de zon en een heroische tocht die fysiek gezien tien kilometer te lang is, maar mentaal gezien niet. Zoals mijn fiets niet vooruitgaat zonder mij, ga ik niet vooruit zonder fiets. Ik ben verslaafd.

Ik zie mezelf al zitten in een praatgroep met lotgenoten. Tussen mensen die ook afhankelijk menen te zijn van de immers roterende beweging van de benen. Telkens als we dorst hebben, grijpen we tussen onze benen in de lucht. Het lijkt alsof we geld van de grond willen rapen, maar eigenlijk zijn we op zoek naar een bidon. Het is een ontwenningsverschijnsel dat vaak voorkomt. In de kliniek hebben ze een windtunnel met een ventilator achter de fiets om ons het gevoel te geven dat fietsen zonder pijn ook fijn is. Elke dag mogen we daar even op zitten. Elke dag een minuut minder. Een speciaal dieet wordt doorgevoerd om ervoor te zorgen dat we niet alleen bezig zijn met het eten van kilometers en tijdens een cursus van een juwelier wordt duidelijk dat er meer sierraden zijn dan een ketting. Op het moment dat we zonder tweewieler door het leven kunnen, keren we naar huis. Zonder fiets. Dat is tevens de dag waarop ik naar de eerste beste dealer op de hoek van de straat loop om weer aan mijn kick te komen.

Al zou ik kunnen stoppen, ik zou het niet willen.