Als ik een ander zie fietsen, moet ik zelf ook fietsen. Als ik een ander zie fietsen, verbeeld ik me dat ik degene ben die in het zadel zit en span ik mijn spieren aan op het moment dat het zwaarder wordt voor de ander. Als ik een ander zie fietsen, ben ik me niet bewust van mijn eigen doen en laten. Wat er van binnen met me gebeurt zal er van buiten uitzien als watertrappelen op het droge. Als ik een ander zie fietsen, kunnen mijn ogen niet anders dan de tweewieler volgen, totdat de renner aan de horizon is verdwenen. Als ik een ander zie fietsen, ben ik als een nymfomaan die zonder geld over de Wallen wordt gestuurd: blootgesteld aan een immens verlangen in de wetenschap dat er geen enkele mogelijkheid tot bevrediging is. Als ik te voet een ander zie fietsen, ga ik sneller lopen. Als ik mijn ogen dichtknijp op het moment dat ik een ander zie fietsen, knijp ik ze niet helemaal dicht waardoor ik de ander toch zie fietsen. Ik heb inmiddels zoveel anderen zien fietsen, dat ik al een adrenaline-rush krijg als ik eraan denk dat ik een ander zie fietsen. Als ik een ander zie fietsen, moet ik zelf ook fietsen. En dat is de enige uitweg. Ik moet fietsen.