Tijdens mijn fietsreis van de Mont Ventoux naar de Alto de El Angliru in augustus beklom ik de kale berg drie keer op één dag. Het was een immense inspanning die voor de rest van mijn leven in mijn geheugen gegrift zal staan. Ik gromde, kraakte en poseerde drie keer op 1912 meter hoogte. De man die de laatste foto knipte – een gezette Italiaan met een stijlvolle Molteni-wielercap op zijn hoofd – zag dat ik stuk zat en vroeg me naar mijn gesteldheid. Beteuterd mompelde ik iets over één dag, heel zwaar en drie keer. De man kreeg een reusachtige glimlach op zijn gezicht en sloeg me op mijn schouder. Ik keek hem aan, zijn ogen twinkelde. Ik antwoordde met een bescheiden glimlach. Waarschijnlijk had ik even euforisch moeten zijn als de niet-fietsende fietsfanaat, maar ik was het niet.

Toen ik die ochtend opstond had ik geen enkele twijfel over het slagen van mijn loodzware missie op de Mont Ventoux. Natuurlijk, ik zou mezelf meerdere malen afvragen waarom ik op een ideale stranddag met volle verstand koos voor een idiote bergtocht. Ik zou mezelf afvragen waarom ik überhaupt drie keer op één dag omhoog wilde, maar antwoorden zouden me verschuldigd blijven totdat ik mijn doelstelling had voltooid. Met een blik op oneindig verliet ik Bédoin en bestormde de gigant van de Provence vol overgave.

In de loop van de dag nam de vermoeidheid toe. Ik kreeg mijn benen rond, dat wel, maar het ging niet altijd vanzelf meer. Op momenten van afzien tollen doorgaans uiteenlopende gedachten onsamenhangend door mijn hoofd, maar deze keer passeerde één en dezelfde herinnering mijn bewustzijn consequent: de kennismaking van mijn vriendin met het hooggebergte. Op een nietszeggende Alpenklim overtrof ze afgelopen zomer alle superlatieven met betrekking tot wielerheroïek. Ze vocht verbeten, hulde de berg in mist met haar dampende zweet en brabbelde een nooit eerder gehoorde taal toen ze uit haar pedalen klikte. Door gebrek aan lichaamsvocht huilde ze zonder tranen. Ze had al haar energie aan de bergpas gegeven en betaalde daar, één kilometer onder de top, de rekening voor.

‘Nu je de berg niet in één keer hebt gefietst, heb je de berg eigenlijk niet gefietst hè.’ Was mijn troostende reactie. Haar dodende blik vertelde me dat ik mijn respect wellicht wat tactvoller had kunnen uiten. Afstappen weiger ik altijd, maar sindsdien durf ik het niet eens meer.

Ondertussen vocht ik mezelf voor de tweede maal omhoog, deze keer vanaf Malaucène. Ik heb wel eens makkelijker op de fiets gezeten, maar er was geen haar op mijn hoofd die dacht aan afstappen op de kale berg. Totdat ik enkele meters voor me een briefje van €50,- roerloos op het asfalt zag liggen. Met mijn ogen gefixeerd op het biljet leek ik in slow-motion te naderenn. Ik twijfelde. De dodende blik van mijn vriendin spookte door mijn hoofd. Ik forceerde mezelf naar de andere kant te kijken. Mijn hersens hadden het kraken van mijn spieren overgenomen. Langzaam kabbelde ik voorbij het waardevolle betaalmiddel.

Later op de dag bestelde ik in Sault een luxe lunch als bodem voor mijn derde opmars. De pasta-pesto smaakte bitterder dan ooit. Uiteindelijk stond ik voor de derde keer op de top van de Mont Ventoux, maar ik wist dondersgoed dat ik ‘m ‘eigenlijk niet had gefietst.’ Het is mijn best bewaarde geheim in onze relatie. Dat moge duidelijk zijn.