“Ik zie ik zie wat jij niet ziet en het is rood,” opper ik resoluut. Mijn broertje en zusje kijken haastig om zich heen. We vertoeven met z’n drieën zij aan zij op de achterbank en jakkeren over de Franse tolwegen richting het uiterste zuiden van het land. Ze richten hun pijlen op een stoet passerende bolides met het embleem van een steigerend paard en een handvol verkeersborden die aangeven dat we harder rijden dan toegestaan, maar ik schut mijn hoofd steevast van links naar rechts. Ik had die mogelijkheden niet eens overwogen. Ondertussen werpt mijn vader een blik in de achteruitkijkspiegel. Hij grijnst. Na de gerenommeerde vakantiespellen ‘verzin-een-woord-dat-begint-met-de-laatste-letter-van het-vorige-woord’ en ‘wie ben ik?’ hebben we praktisch alles uit de kast gehaald om de oneindige reis te veraangenamen. Als mijn broertje of zusje nu ziet wat ik zie, zou dit de eerste breinbreker zijn die eindigt zonder ruzie.

Vijf minuten eerder bereikten we met ‘ik ga op reis en neem mee’ het absolute dieptepunt. De bom barstte in de tweede ronde van het spel. Mijn vader parkeerde de wagen zonder overpeinzingen op de eerste de beste rustplaats en stuurde ons alle drie naar een andere picknicktafel op het terrein om af te koelen en na te denken over het spelverloop. Ik maalde. Ik was de reden dat mijn naasten laaiend waren geworden. Ik bedacht me dat ik – met mijn kennis over het volledige arsenaal opblaasbare dieren en badlakens in diverse kleuren, vormen en maten – onverslaanbaar zou zijn in de variant ‘ik ga naar het zwembad en neem mee,’ maar daar kocht ik niets voor. We speelden de gebruikelijke versie en ik weigerde om op reis meer mee te nemen dan mijn fiets. Ik verzaakte zeven keer achter elkaar in de tweede ronde.

Tijdens ‘verzin-een-woord-dat-begint-met-de-laatste-letter-van-het-vorige-woord’ zocht ik mijn oplossingen in termen van stuurdoppen en trapassen en bij ‘wie ben ik?’ beten mijn naasten zich na kilometers zonder ingeving stuk op de geweldenaren uit het profpeloton. Het was wachten op de welbekende druppel, en die viel dan ook.

Na twee tellen komt mijn vader met een suggestie. Via de achteruitkijkspiegel ziet hij de felrode print van Fast Forward op mijn velgen prijken. Met angst voor de reactie van mijn broertje en zusje fluistert hij dat hij ziet wat ik zie: ‘de wielen.’ Mijn metgezellen op de achterbank zuchten zo hard dat ze vervolgens naar adem happen. Met hun ogen vol vuur zie ik nu iets roods dat zij echt niet zien. Ze kijken naar me alsof ze me op mijn tweewieler achter de wagen vast willen binden. En hoewel ik dat nog best het overwegen waard vind, neemt mijn vader de afslag. De vakantiebestemming is in zicht en daar zal iedereen krijgen waarvoor we vertrokken zijn: mijn familie rust en ik uren in het zadel.