Stroop doet het goed op een pannenkoek. Ik begin al te watertanden als ik erover schrijf. Er gaat niets boven het klassieke licht gebruinde, bordvullende zondagavondgerecht besmeurd met een dikke klodder vloeibare suikers. Het liefst bereid met ontbijtspek. Daarmee zal de maaltijd nooit met een ikkiesbewust-logo bestempeld worden of een plaats afdwingen in de top 10 wielervoer, maar smullen doe ik er des te meer door. De combinatie van zout en zoet zorgt voor een ongekende smaakexplosie. En de textuur, man, daar kan iedereen de finale van het tv-programma MasterChef mee winnen. Het gebakken beslag valt uiteen zodra ik het in mijn mond stop en de plakkerige substantie smelt langzaam op mijn tong. Na het slikken sabbel ik stiekem nog enkele minuten binnensmonds na om mijn papillen zo lang mogelijk te drogeren. Een spekpannenkoek met stroop staat synoniem aan een extase, niets meer en niets minder.

Waarschijnlijk is deze voorliefde genetisch bepaald. Dat vermoeden kreeg ik althans toen ik mezelf jaren geleden samen met mijn vader binnenstebuiten trapte op een oplopende slingerweg in het Franse hooggebergte. Pa, die mij toentertijd steevast alle hoeken van het asfalt liet zien, kneep op de Col de Télégraphe zwijgzaam in de remmen. Ik wist niet wat ik zag: de Hulk was zijn krachten kwijt. Vol ongeloof volgde ik elke beweging van de geblokte hardrijder op de voet. De kopman van de familie leek zelf ook radeloos en keek wanhopig naar zijn tweewieler. “Wat is er?” vroeg ik bezorgd. Ik kreeg niet direct antwoord. M’n vader tilde eerst zijn fiets op en gaf daarna zijn wielen een slinger. We stonden beide stijf van de adrenaline, middenin de Alpen, op weg naar een bronzen medaille van de Marmotte, honderden recreanten passeerden ons grinnikend, en ik sloeg steil achterover toen mijn compagnon de pijn in zijn benen zonder enig cynisme relateerde aan pannenkoeken: “het voelt alsof er stroop aan mijn banden zit.”

Nu ik erover nadenk vind ik het best lullig dat ik m’n vader tijdens mijn periode als fietsbegeleider rondom Alpe d’Huez week in week uit heb gebruikt om duidelijk te maken dat er geen excuses zijn voor de moeite die het kost om de top van een berg te bereiken. Klimmen is nou eenmaal zwaar en – hoe graag we het onszelf ook doen geloven – banden plakken niet vast aan het asfalt. Het is de zwaartekracht die ons tot het uiterste drijft op hellingen. En de strijd met de pijngrens, daarvoor fietsen we bergen op. Om het goed te maken met de groene superheld zal ik ‘m na onze volgende rit meenemen naar het pannenkoekenhuis. Dan kan ik ‘m meteen laten zien hoe stroop er echt uitziet.