Lang geleden, toen ik nog wekelijks over een grasmat hobbelde, heeft de scheidsrechter me eens beticht van ongesoigneerd voetballen. De man met de fluit beval me mijn kousen op te trekken, anders zou hij niet blazen voor het startsignaal. Ik fronste een wenkbrauw, maar had geen keuze. Mijn kuiten hadden de omvang van die van een wielrenner en stribbelden 90 minuten lang tegen als ik ze met het elastische materiaal bedekte. Bovendien droeg ik gouden scheenbeschermers, en in mijn fantasierijke beleving zouden mijn tegenstanders daarvan diep onder de indruk zijn. Daar werden overigens wel eens opmerkingen over gemaakt, ook in de kleedkamer van mijn eigen elftal. Gekscherend reageerde ik altijd met de eigenaardige leus: ‘imponeren kun je leren.’ Toeval of niet, de dag dat de scheidsrechter me sommeerde raakte ik geen pepernoot en speelde ik als een natte krant. En dat was – zelfs in mijn fantasierijke beleving – eerder uitzondering dan gewoonte.

Achteraf besef ik dat ik niet beter balde door mijn kousen op m’n enkels te laten rusten. Ik rende ook niet harder door voor aanvang ‘mijn’ nummer 4 te claimen en ik scoorde niet meer door m’n mouwen op te stropen. Al sinds ik me kan herinneren liep er een kerel rond in onze verdediging die z’n gel ogenschijnlijk maar zes dagen in de week mocht gebruiken. Op zondag liet hij zijn manen ongegeneerd wapperen. Een schriele technicus verscheen bij gebrek aan de juiste kledingmaat standaard tussen de krijtlijnen alsof hij klaar was voor een pyjamaparty en de ongenaakbare spits was ervan overtuigd dat zijn wondersloffen moesten matchen met de regenboog. De bal rolde echter niet omdat wij in eigen stijl vol bravoure voor de dag kwamen, maar omdat we er tegenaan trapten.

Op de fiets is dat niet anders. In het peloton wil het nogal eens gaan over tabak op de benen, onbetaalbare frames en het aantal hoogtecentimeters van de sokken, maar er is niemand op deze planeet die z’n wielen daar harder door kan laten draaien. Niet direct in ieder geval. Zoals mijn afgezakte voetbalkousen me jaren geleden het moraal verschaften om elke bal te veroveren alsof onze opponenten een stel bandieten waren die ik op heterdaad betrapte tijdens het stelen van mijn volledige inboedel (inclusief fiets), zo heeft iedereen maniertjes om er te staan als het nodig is. ‘Imponeren kun je leren,’ het slaat nergens op. Zolang ik voor de dag kom op een wijze waarbij ik mezelf prettig voel, excelleer ik namelijk vanzelf. Om 12:15u staat de volgende wedstrijd van mijn voormalige teamgenoten op het programma en ik verwacht een spektakelpot, omdat ze simpelweg zichzelf zijn.