Ik sta op een plateau in een cirkel van zand. Ik heb een slip aan. Mijn haar zit in een knot. Verward kijk ik om me heen. Ik ben niet alleen. Tegenover me staat een forse vent. Zo fors dat het lijkt alsof hij met een tractorband heeft getraind, en ‘m daarna heeft opgegeten. Ik lach om mezelf. Zulk soort grappen mag ik graag. De forse vent krijgt er geen kraaienpootjes van. Hij kijkt me boos aan. Hij gooit zand over z’n schouder. Daarna slaat een ander loeihard tegen een gouden deksel en hobbelt de zwaarlijvige sumo naar me toe. Het voordeel van een cirkel is dat ik niet in een hoek gedreven kan worden. Toch voelt het zo.

Ik huiver. Iets in mij zegt dat ik hier niet voor gemaakt ben. Iets in mij zegt dat ik hier helemaal niet wil zijn. Ik voel me niet fijn in deze situatie. Ik wil niet worstelen. Wat doe ik hier eigenlijk? Waarom ravot ik in een slip in een zandbak tegen een kerel die groter is dan een omlaag gerolde sneeuwbal, terwijl ik me hier onprettig voel? Dat ik dat lapje voor m’n scrotum draag is logisch. Dat is nou eenmaal zo. Verder maakt het prijzengeld van deze partij me letterlijk in één klap financieel onafhankelijk. En de tribunes zitten afgeladen vol met joelende mensen die allen hooggespannen verwachtingen hebben. Mijn ouders zijn daar ook bij. Zij zitten op de eerste rij. Ik word op handen gedragen als ik deze kerel de ring uit kieper. Dat is iets wat mijn opponent sowieso nooit mee zal maken, ongeacht de uitslag.

Geld, verwachtingen, status en gewoonte. Daarom worstel ik dus. Ik kijk nogmaals om me heen. Niet verward deze keer. Eerder voldaan. Ik zie de vraagtekens in de ogen van de toeschouwers en de naderende forse vent. Ze begrijpen niet wat er gebeurt. Ook al voelen ze het ergens wel. Ik groet. Een subtiele wielerknik. Ik draai me om, trek mijn slip naar beneden en zet een paar stappen vooruit. Zonder een handdoek in de ring te gooien verlaat ik de arena. Buiten wacht m’n bus. Mijn fiets en pen liggen achterin. Ik heb schoon genoeg van worstelen voor geld, verwachtingen, status en uit gewoonte. Worstelen is zo niets voor mij. Het is tijd om te doen wat het wel voor me is. Ik geef een peut gas en ben weg. Richting een nog onbekende plaats in de middle of nowhere: mezelf.

Nog even klussen en het is zover!