Nicky en ik fietste het rechte eind op toen er een stip aan de horizon verdween. In een glimp zag ik een fiets met dikke banden en een wagenwijd open flapperende jas. De stip ging niettemin erg hard. We kwamen niet dichterbij. Gezien het materiaal waarin wij ons over het fietspad bewogen, was dat maar met één woord te omschrijven: schandalig. Er was een stormachtige windvlaag van voren voor nodig om de stip groter te maken. Toen de stip contouren kreeg, geloofde ik mijn ogen niet. Ik verwachtte een stoempende boer met een rode kop en verbeten blik; het bleek een wonderschone jongedame die ogenschijnlijk zonder moeite kilometers lang eenzaam voor ons uit fietste. Een stralende lach spatte van haar gezicht toen ik haar voorbij reed. Vol ontzag zei ik haar dat ze er een behoorlijk tempo in had zitten. Ze glunderde. “Ik fiets zelf ook”, zei ze. Met een knipoog klonk mijn reactie “sluit maar aan dan”. Die reactie zou Nicky me niet vergeven.

Nicky zat niet zo lekker op zijn fiets die dag. Hoewel de snelheden niet bovenaards waren, gaf Nicky meerdere malen aan sterretjes te zien. Het woord ‘zachter’ was voor hem de enige oplossing om het tempo bij te kunnen benen. Totdat de fietsende jongedame in zijn wiel kroop. Nicky had vanaf dat moment geen andere keus dan zonder klagen te volgen. Dat wist ik. Het tempo ging omhoog. Nicky kroop achterstevoren op zijn fiets. Zodoende zag hij dat de jongedame immers met een stralende lach in haar zadel zat. Ik voelde zijn pijn. Hij wilde slaan, schelden, stoppen en huilen, maar kon zijn frustraties niet kenbaar maken met een mooie meid in zijn wiel. Ik zat ineens ook met een stralende glimlach op mijn fiets. Tegen het einde van het fietspad had Nicky zoveel sterren gezien dat hij zijn eigen Melkweg kon samenstellen. Een zucht van opluchting klonk toen de wonderschone jongedame afsloeg. Honderd meter verderop zaten we met de benen omhoog aan de cola.

Liever een gebroken lichaam dan een gebroken hart, toch Nicky?