In het dagelijks leven is de grens mijn grootste angst. De grens maakt me onzeker. Op de grens kan ik me eenzaam en ellendig voelen. En gespannen, omdat ik geen idee heb wat er gebeuren gaat als ik de grens passeer. Zolang ik de grens niet passeer is er niets aan de hand. Ik zit dan in mijn ‘comfort-zone’, dat weet ik. Eigenlijk is het best fijn om me niet druk te maken om het onbekende. Ik ben me ervan bewust dat de grens me soms weerhoudt dingen te doen die ik graag wil. Juist daarom voel ik de drang om de grens op te zoeken, telkens weer.

Ook op de fiets zoek ik de grens op, maar gek genoeg word ik er op twee wielen totaal niet bang van. Ik glunder terwijl ik afzie en geniet non-stop van het avontuur waarbij elke splitsing de keuze is voor een ander vervolg van de route. Met mijn fiets aan mijn zijde lijkt geen grens me teveel. Sterker nog, ik ben verslaafd aan de adrenaline die door mijn lichaam giert als ik diep ga of onbekende wegen ontdek. Het allerliefst ga ik diep terwijl ik onbekende wegen ontdek. Op de fiets ben ik zó in mijn element dat ik niet bang ben voor de grens, maar de grens bang is voor mij.

Of ik nu ga backpacken met mijn fiets of me helemaal kapot rijd op een onmogelijke bergweg, het lijkt erop alsof ik op de fiets altijd in mijn ‘comfort-zone’ zit. Zonder fiets is de grens mijn grootste angst; met fiets is het mijn lust en mijn leven.