Stilstand is achteruitgang, behalve op de rollerbank. De apparatuur is tegenwoordig zo geavanceerd dat ieder lichaam volledig opgepompt kan worden. Ik probeer het oppompen voor mijn banden te bewaren, maar merk wel dat het crescendo gaat met mijn fysieke gesteldheid. Het apparaat bevestigt me. Er zitten zoveel toeters en bellen op dat ik eindelijk begrijp waarom ik jarenlang in de wiskundeles zat. Elke pedaalslag wordt geregistreerd en de waarde ervan wordt direct gepresenteerd. Op die manier boks ik continu op tegen de laatste omwenteling. Fietsen op een rollerbank staat garant voor een fysieke uitputtingsslag, en vooruitgang.

Hoewel mijn lichaam het zwaar heeft tijdens een rit in de huiskamer, heeft mijn geest het mogelijk nog zwaarder. Op het beeldscherm is, naast de waarden van allerlei moderne meettechnieken, een klok te zien. De secondes tikken weg. Bij gebrek aan natuurverschijnselen in mijn huiskamer zijn mijn ogen dikwijls gericht op het beeldscherm. Op de klok. Het is een geduchte tegenstander. Door de klok weet ik inmiddels dat er 60 seconden in een minuut zitten. En dat er 60 minuten in een uur gaan. Als hij een goede dag heeft laat hij me gerust 60 keer tot 60 tellen. De klok kwelt me, niets meer en niets minder.

De kwelling neemt af zodra ik over de helft ben. Op het moment dat ik meer achter de rug heb dan er voor de boeg ligt, lijkt de klok de strijd op te geven en terug te krabbelen. De helft is de klok z’n zwakke plek. Ik pak ‘m daarop. Ik fiets tegenwoordig niet alleen meer naar de helft, maar ook naar de helft van de helft. En de helft van de helft daarvan. Het overwinnen van de klok staat gelijk aan progressie. Want zolang de wijzers vooruitgaan, ga ik dat ook. Zelfs op een rollerbank.