Het koersseizoen draait op volle toeren. Na verschillende wedstrijden zomeravondcompetitie bij TWC Pijnenburg, de Ronde van Geldrop en de Ronde van Oudenbosch, stond ik vandaag aan de start bij de 29e Muur van Wageningen. Samen met ploegmaat Robbert van de Wouw reed ik 80 kilometer naar het noorden voor anderhalf uur overleven in een loodzware omloop. Velen verlieten het strijdtoneel voortijdig. “De laatste rondes bestond het publiek vooral uit renners”, merkte Robbert op toen ik weer aanspreekbaar was.

Er begonnen meer dan 120 renners aan het criterium in Wageningen. Bij de permanence kreeg ik vier spelden en het veelzeggende rugnummer 64. Daar moest ik het mee doen. Ik zou in ieder geval in anonimiteit van start gaan. Voor mij is de rest van het peloton overigens net zo anoniem. Hoewel ik telkens weer geradbraakt word door het tempo van premiejagers, heb ik nog geen tijd gehad om de grote namen te ontrafelen. Ik richt me voorlopig maar op één renner in het peloton, en dat ben ikzelf. Ook in Wageningen.

In een ver verleden heb ik na een coopertest op de middelbare school elke volgende les vol gekucht. Ik wilde per se een 10: 3 kilometer in 12 minuten. De rest van de dag heb ik rondgelopen alsof een indiaan mijn luchtpijp voor vredespijp aan zag, en er een paar uur voor uit trok om het 10 centimeter lange lichaamsdeel tot aan het filter toe op te roken. Vandaag koerste dezelfde indiaan mee in Wageningen. Ik had nog geen kilometer achter de kiezen of hij zat alweer aan mijn luchtpijp te lurken.

Het schijnt dat vrouwen last kunnen krijgen van een brandende luchtpijp als ze in de overgang zitten. Ik geloof niet dat ik tot die categorie behoor. Na jaren spelen op een voetbalveld moet mijn lichaam wennen aan sporten op een wielrenfiets. Vandaag eindigde mijn Ronde van Wageningen een paar rondes voor de finale, toen iedereen die op achterstand reed werd verzocht van zijn fiets af te stappen. Ik was één van hen. Geen uitslag, wel progressie. En wat betreft die indiaan, die verdwijnt vanzelf, als ik cowboy ben.