In kamp Gespleten asfalt loopt alles op rolletjes. Of op bandjes, beter gezegd. Ik ga door voor Herman den Blijker die op acrobatische wijze niet te versmaden havermoutcombinaties bereidt en Sophie is de verbeterde versie van Mr. Proper door de afwas te doen met een rits wc-papier. De Italianen brullen zich een ongeluk als ze de twee grote kale mannen in een oldskool woonwagen langs zien haperen. Of misschien zijn de goedgemutste locals gewoon een weerspiegeling van onze positiviteit. Na het ontbijt op de Passo Pordoi vraagt Sophie me nieuwsgierig naar de weg. Naar mijn eigen weg, naar het volgen ervan en naar relaties om weg van te zijn. Ik glimlach eens te meer en antwoord.

Mijn eigen weg leg ik niet aan. Mijn eigen weg ligt er al. Voor mij is er geen mooiere weg dan mijn weg. Het is de weg van mijn dromen. Mijn weg geeft me energie, dus er ligt geen tankstation langs. Er is ook geen afslag, want op mijn weg kies ik niet. De enige keuze die ik had, was eigenlijk geen keuze: de weg of de berm. Elke keer als ik de koers van mijn weg geforceerd probeerde te wijzigen, dan belandde ik in de berm. Tientallen jaren reed ik in de berm. Ik reed zover in de berm dat ik in Polen zat op het moment dat mijn weg door Nederland liep. Verder dan dat ben ik nooit van het padje af geweest. Sinds Polen werden de slingers links en rechts naast m’n weg steeds korter. Totdat ik wist hoe ik mijn wagen grotendeels op m’n weg kon houden. Toen had ik m’n leven op de rit.

Maar het leuke is: mijn berm is mijn weg ook. Want zonder berm zou mijn weg er niet zijn. Weg en berm kunnen niet zonder elkaar. Daarom is in de berm rijden ook oké. De berm brengt me na verloop van tijd altijd naar mijn weg.

In tegenstelling tot alle wegen die mensen hebben neergelegd, is mijn weg slechts één meter breed. Het is een weg voor één auto, mijn auto, waarin maar één persoon voorin kan zitten. De reden is kristalhelder. Ik word alleen geboren en ik ga alleen dood. Er is geen enkele aanleiding om twee zitplaatsen voorin te maken. Hoe absurd is het dat alle wegen en auto’s op aarde gebouwd zijn om met twee mensen naast elkaar te zitten, terwijl we allemaal alleen komen en alleen gaan? ALSOF WE CONSTANT MET IEMAND ANDERS DAN ONSZELF MOETEN ZIJN. Waar komt die overtuiging vandaan? Mensenwegen zijn om eenzaam van te worden. Maar dat terzijde.

Mocht mijn weg een weg van iemand kruisen die op zijn of haar eigen weg zit, dan is er per definitie flow². Dat zijn de mensen met wie ik connect. Dat is ware liefde.  Bij die mensen wil ik zijn. Het paradoxale is dat die twee gekruiste wegen elk moment kunnen scheiden, want het zijn eigen wegen. In feite is een traditionele relatie ‘voor het leven’ afspreken – de wegen geforceerd combineren – dus onmogelijk. De weg van een ander is simpelweg mijn weg niet. En andersom is dat precies zo. Daarom is een relatie er enkel op dit moment, en dat is des te intenser. Dat is genieten van nu, ongeacht wat er eerder is gebeurd of later gaat gebeuren. En wie weet… duurt zo’n moment levenslang. Zolang m’n banden over mijn weg rollen, is alles mogelijk.