“Code rood in Groningen” hoor ik de nieuwslezer door de speakers van mijn laptop zeggen. Ik heb eigenlijk nooit de radio aan als ik aan het werk ben. Het leidt me af. Vandaag is dat anders. Ik heb behoefte aan een bepaalde sfeer om tot het perfecte resultaat te komen. Op de tonen van de muziek dansen mijn vingers over het toetsenbord. Ik voel mezelf net een machine die niet van ophouden weet. De machine loopt op een vast ritme, op het ritme van de muziek. Het ritme van de muziek neemt toe en ik merk dat de machine in het ritme meegaat. De machine gaat sneller en sneller. Op volle toeren. Op dit soort momenten voel ik me op mijn best, denk ik.

De machine raast door en door en opeens hoor ik wederom “code rood” door de speakers. Ik schrik. Ik zie dat het ’t nieuws van vijf uur later is. Vijf uur lang heeft de machine doorgeraasd. Zonder pauze, zonder afleiding. Vijf uur lang was het enkel de muziek, mijn laptop en ik. Het geeft me een voldaan en tegelijkertijd verontrustend gevoel. Het is niet voor het eerst dat de machine aan staat. Het gaat al een paar maanden zo. Misschien gaat het al wel jaren zo. Of erger nog, misschien weet ik niet eens beter.

Ergens vol voor gaan, het maximale eruit halen, dat is waar ik van houd en dat is wat ik elke dag het allerliefste doe. Ik maak mezelf wijs dat het mijn kracht is. Maar als ik voor de tweede keer “code rood” door de speakers hoor, vraag ik mezelf iets af. Waarom hoor ik “code rood”? Waarom juist “code rood”? Zijn het misschien de alarmbellen die mijn machine wil horen? Alarmbellen die aangeven dat de machine misschien nog beter kan lopen als hij ook eens in een ander tempo mag draaien? Op een tempo waarbij niet alle schroeven op spanning staan? Gewoon, soepel draaien, omdat het kan?

Ik kijk naar buiten en zie dat de wereld bedekt is met een witte deken. Ook de weg is ondergestopt. Er ligt een ijslaag over waar menig ijsmeester jaloers op kan zijn. “Code rood” klinkt nogmaals door de speakers. Ditmaal hoor ik de stem er een aantal woorden aan toevoegen: “ga niet de weg op als het niet hoeft”. Op de parkeerplaats zie ik de buren een poging doen om met de auto weg te komen. Lukt niet. Hun gezichten staan op noodweer. De machine in hun zegt iets anders dan de machine waar ze mee weg willen rijden.

Ik schrik wederom. Ik herken mezelf erin. Ik realiseer me dat de machine in mijn leven een hoofdrol heeft. En nu ik me daar bewust van ben, zie ik ineens een uitknopje zitten. Ik druk.

Wow! Het voelt bevrijdend. Ik klap mijn laptop dicht, zet mijn muts op, doe mijn jas en handschoenen aan en ik pak mijn schaatsen. Vijf minuten later speel ik op straat en speelt de wind met mijn haren. Iets dat ik voor het eerst zo intens ervaar. Ik voel me tevreden en verwonderd. Alsof de machine opnieuw geolied wordt. Tintelingen. Magisch voelt het. Ik gun iedereen deze olie voor hun machine. Waarom? Omdat het voor het oprapen ligt. Omdat het er is. Omdat het bestaat. Omdat het kan.