Ik ben een ridder. Met mijn carbonnen paard trek ik ten strijde en overmeester ik elke col die zich verzet. Met m’n verzet. De grote plaat maakt van mij een soldaat die geen genade kent. Ik hoef niet eens met m’n wapen te zwaaien om het slagveld als victoire te verlaten; ik rij er gewoon overheen. Met een zwaard vol inkt schrijf ik de overwinning op de berg z’n buik en vervolgens persoonlijke geschiedenis. Ooit heersten de ridders van de ronde tafel. Dit is de tijd van de ridder met de ronde wielen.

Maar mijn koekblikken harnas rammelt een beetje. Na een winter zonder strijd deukt mijn buik het ijzerwerk krom. M’n benen zwemmen in de kokers van het pak en de helm is met geen mogelijkheid van m’n bolle toet te trekken. Van mentaal fietsziek ben ik fysiek metaal geworden. Toen ik laatst plaatsnam in de bezemwagen, moest de chauffeur schaterlachen: “veger en blik!” Hij had m’n blik moeten zien…

Genoeg teruggeblikt. Ik chargeer over de maanden waarin ik me oplaadde. Ik ben een ridder. Sinds ik als jong jochie de steenvaste pen uit het papier trok, is de krijger in het harnas wakker. Sindsdien sta ik in meer vuur en vlam dan een verliefde smid. De hitte laat m’n ijzeren kostuum gloeien, ongeacht de vorm ervan. De vorm is immers maar een vorm. De vorm zegt niets over de kracht die achter het masker schuilgaat. De ware ridder is z’n outfit niet. De ware ridder zit erin. En op dit ogenblik bestijgt de ridder in dit koekblik z’n zadel om een aantal passieve passen gepast op hun bliksem te geven. Het is tijd voor een opmars. Een voor alles; alles is een.